Een Nieuwe Hemel
7 maart 2024, gepubliceerd op alphens.nl
De Zegerplas voelt als een speeltuin en is tegelijkertijd mijn rust. Het is avontuur en thuis. Met haar heb ik alles gedeeld.
Wanneer ik op het pad bij het hondenstrandje en de Oosterbegraafplaats loop, zie ik de grafstenen met gemak boven de begrenzing hutsen. Zelfs de nieuwe graven met vele, verse bloemen, knuffels of een brandende graflantaarn kan je vanaf
hier zonder veel moeite aanschouwen. Het voelt nog steeds onwennig dat je sinds de uitbreiding van een flink aantal jaar geleden de graven vanaf dit pad kan zien. Het is niet dat ik bang ben voor de dood, maar blijkbaar wel een beetje
voor verandering.
Verderop de T-steiger met het mooiste uitzicht van Alphen wanneer het donker is en rechts het grasveld waar ik voor het eerst gestoken werd door een wesp. Daarna het ellenlange pad op, waar je als puber tijdens de sportles van een
gymdocente met okselhaar uiteindelijk maar stopte met rennen en de rest wandelend uitliep. Aan het einde zit nu een nieuwe hotspot met eenzelfde soort creatieve naam zoals BAR32 of Barista Café.
Daaraan voorbijgegaan slinger ik langs het water, waar ooit nog meerdere steigers stonden, richting het Chinese paleis. Hier bestelde ik ooit kroepoek om geld bij te pinnen voor de midgetgolfbaan en vierde oma hier altijd haar verjaardag,
waar ze dan een geschenk kreeg wat als kind heel veel waarde leek te hebben.
Ik ga zitten op het bankje bij de boothelling en mijn gedachten dwalen naar het verleden.
Op deze plek dronk ik Hertog Jan-bier en rookte ik pakjes L&M van € 4. Aan dit water zat ik als aanloopkat tussen anderen. Ik kende iedereen, maar eigenlijk niemand. Hier besloot ik meerdere keren de knop om te
zetten en rende of liep ik om uit mindere periodes te klimmen. Uiteindelijk rende ik hier meer dan dat ik liep en zwem ik tegenwoordig in deze plas vele kilometers.
Ik loop verder. Weer naar links een lang pad op. Maar hier is het aangenamer. Je hoort hier niet de N207 en de villa’s verderop refereren aan plezier en vakantie. De passerende, bekende gezichten van vroeger hebben nu meestal diepere
lijnen, af en toe glazige ogen, maar soms zijn deze gezichten niet eens veranderd. Ik voel schaamte en schuld, omdat ze misschien te veel van mij weten.
Bij Wet ’n Wild stop ik weer en drink mijn Dopper leeg. De afgelopen weken heb ik voor het eerst angst gevoeld dat betrekking heeft op de toekomst van dit land. Dit land met een rood-wit-blauwe vlag (of andersom), wat het hele
jaar opgevouwen in een vervaagd Albert Heijn-tasje onder in de meterkast ligt en in mei eventjes voor onze vrijheid mag luchten. Dit land, dat grofweg maar 450 jaar oud is en wordt begrensd met wat
zwarte lijnen in je Google Maps, is dan toch uiteindelijk verleid door de boze blonde man waar enkel angst uit komt en nul letters zachtaardigheid of verbinding spreekt.
Velen lijken hedendaags een einde aan de vrede te willen, kunnen misleidende informatie steeds minder herkennen en gaan er helemaal in op. Het is een vruchtbare tijd voor de populist als je weet dat
er ernstige keuzes gemaakt moeten worden en de mensheid in de nabije toekomst hoogstwaarschijnlijk flink zal moeten inleveren. Je hoeft alleen maar te verkondigen dat er echt een hemel voor de burger zal
zijn. Als je maar boos blijft, met je vingertje wijst en de burger bedriegt dat klimaatwetenschap afgoderij is. Dan heb je met gemak een aanzienlijk grote groep achter je die mentaal niet
mee kan met de complexe materie in deze informatiemaatschappij.
Maar ook over de mensen in de grote stad valt wat over te zeggen. Een groot bolwerk op een eiland met eenzelfde ideologie, waarin je zonder achterom te kijken voorbijloopt aan de elektricien die zelfs jouw Ikea-lamp moet
komen ophangen, omdat je zelf twee linkerhanden hebt. Ik vraag mij af of sommige mensen doorhebben hoe afhankelijk wij zijn van een fundament, wat in principe in stand wordt gehouden door vaklui
en impopulaire beroepen.
Ik dwaal bewust af van deze eindeloze frustraties over onze wereld en fantaseer over een kilometerslange eettafel waar alleen harmonie bestaat. Waar iedereen onwetend is, waardoor iedereen gewoon zijn vleesje kan
eten zonder schaamte en er niet opnieuw een discussie over het klimaat en ethiek hoeft te ontstaan. Waar mensen van alle rassen aan tafel zitten, zonder dat mensen het idee krijgen dat
dit weer een geforceerd, opgezet plan is van woke.
Een groots eetfestijn zonder die verachtelijke smartphones en waar iedereen zich alleen hoeft te concentreren op een gesprek met een echte medemens. Een laatste avondmaal waar we allemaal plots worden overvallen door een enorme vloedgolf, waardoor iedereen binnen enkele minuten verdrinkt en we met z’n allen wakker worden in een nieuwe hemel.
Twee Oude Mannetjes
20 maart 2024, gepubliceerd op alphens.nl
Ik heb u nooit gekend, maar ik deel uw delen. In de estafette van het leven, staat mijn vader op uw en oma’s schouders. En hij draagt mij.
Voorbij aan de hefbrug en de Zeeman fiets ik door het tunneltje heen. Mijn gedachten nemen een droomvlucht en ik zie een zwart-witfilm zich afspelen. In Gouwsluis, waar mijn vader voor de molen speelde met een diabolo en door mijn opa in de Rijn werd gegooid voor een gratis zwemles. Hoe hij dagelijks als kind met zijn broer en zusje op en neer trok richting de Bonifaciusschool en de kerk die er aan vastgeplakt zat. In de Julianastraat zag ik mijn opa bij de Gruyter achter de toonbank staan en groette mij. Hij kende mij niet en ik kende slechts zijn verhalen.
Weer terug in de realiteit is de Julianastraat in kleur veranderd, maar veel is nog hetzelfde. Als twee oude mannetjes zitten Stevers en Odijk nog steeds op hun post. Zij hebben hier iedereen zien komen en gaan. En zelfs die Woerdman weer zien terugkomen.
Voor mij is ook ’t Geveltje gebleven. Met nog steeds hetzelfde personeel en nog steeds hetzelfde interieur wat ondertussen bijna weer smaakvol is geworden. Hier at ik met mijn zus voor het eerst een kaassouflé, wat resulteerde in een goeie blaar aan mijn gehemelte. Toen ik het uitgaansleven had ontdekt, werd dit een broodje kaassouflé met pindasaus (tip!). Het was de plek voor een vette bek, voordat je weer terugging naar Querelle.
In Querelle stond je op primetime met andere tienersardientjes tegen elkaar aan en nipte je zuinig van je Hertog Jan. Haar befaamde trap, die je zo snel mogelijk omhoog rende als je favoriete nummer werd gedraaid. Dan stond je ineens in een zaaltje dat gevuld was met de geur van rook en jong zweet. Een memorabele ruimte met jassen als dweilen onder een te kleine kapstok en een nooddeur die te vaak openging, omdat er weer een klungel tegen aan stond te leunen. Dan gingen de lichten weer automatisch aan en zag je een gefronst gezicht van Eelco of Swans boven de DJ booth hangen.
In Querelle ontsnapte ik elk weekend naar het hier en nu, totdat het buiten weer licht werd en de krantenbezorgers tussen de fluitende vogels de Alphen.cc rondbrachten. Als ik het echt bont had gemaakt, dan las ik hem ook, aan de bar met een Marlboro en een bakkie van Sophie om wakker te blijven.
Maar Querelle is niet gebleven. Nu loop je hier na twee uurtjes poolen de deur uit als een voldane gast van BAR32. Het was diezelfde plek waar opa ook de deur van de Gruyter uit liep, naar rechts keek en de mensen op hun fiets met houten banden groette, net zoals hij bij mij deed toen ik even mijn ogen gesloten had.
Alphenees
9 mei 2024, gepubliceerd op alphens.nl
‘Bag is in orde. Grijze haren in mijn baard zijn een badge of honour. Tuurlijk word je softer als je view een helikopter is en ziet dat ieder in z’n struggle zit: geen einde komt in zicht. Ging van “fok die shit” naar rationele optimist. Het zit wel goed als je karakter je lot beslist.’ ~ Sticks – Hercules
Wanneer angsten overspoelen, ga ik soms in gedachten terug naar het Zegerpad of naar het steigertje dat langs de sloot voor onze voordeur aan de Loevestein lag. Aan het Zegerpad bouwde ik met vriendjes een ondergrondse hut en een ophaalbrug
om vijanden uit ons verblijf te houden. Althans, daar waren we dan van overtuigd. Overtuigd van een oorlog met andere kinderen uit de Aardster en onze defensieve expertise. We genoten van het spel en namen onze rol als kindersoldaten
bloedserieus.
Mijn periode als schoolkind op de Wegwijzer (nu de Stromen) blijft onderaan de streep de mooiste periode die ik tot nu toe in m’n leven heb gehad. Snoepjes halen bij Evan, waar je voor een stuiver een kikkertje kocht en waar ik voor
het eerst rode oortjes kreeg door de Aktueel die per ongeluk op mijn ooghoogte was teruggezet. Voetballen op het veldje aan de Houtzwam of bij de Eikenhorst, waar vooral een gezamenlijke overwinning werd gevierd als de bal dan uiteindelijk
weer uit de sloot was gehaald door subliem teamwerk. Bussietrap met de grote kinderen in de steinenbuurt, waar ik mezelf vaak verraadde door m’n platvoeten die door de poorten galmden.
Teruggaan naar die onbezorgdheid kan enkel nog door herinneringen die ik als een gekreukte VHS-band afspeel op m’n netvlies.
Na de musical in groep 8, toen ik mij begon te realiseren dat iedereen na de zomer z’n eigen weg zou gaan, ontdekte ik wat onveiligheid was. De angst voor de middelbare school overviel als een deur die dichtknalde door de tocht.
M’n Eastpak werd gevuld met zware boeken en overrompelende indrukken en ervaringen. Gelukkig kon die thuis altijd af en dan kroop ik achter m’n computer op zolder met blikjes Bullit en uiteindelijk ook Javaanse Jongens driekwart.
Toen volgden er verschillende bijbaantjes en onafgeronde opleidingen. De slager en de C1000 in de Herenhof, Castellum, Lekkerland in Waddinxveen, Avifauna (wie niet), die verdomde krantenwijk in Beerendrecht, afwassertje spelen hier
en daar. Het vluchten en overleven werden een gewoonte.
Dat vluchten verlengde zich later ergens ook in het reizen, alhoewel het ook deels een honger was naar het onbekende. Het leven willen meemaken en avonturen beleven. De fietsreizen naar Spanje en de Noordkaap maakte van mij een grote
jongen. Het op jezelf aangewezen zijn met de daarbijhorende discomfort van het slapen in de wildernis, was voor mij een opleiding die écht betekenis had.
Toen ik drie jaar geleden terug naar Alphen verhuisde, besloot ik eindelijk weer aan land te gaan waardoor een zekere onrust verdween. Terug in deze contreien waar ik m’n maten weer wekelijks kan zien. Het genieten van mijn vader
die vertelt over oud-Alphen, verhalen waarin ik een deel van mijn identiteit durf te zien. Dat geeft nog meer rust en het is een onderschatte vondst die ik nu koester. Ik ben en blijf een Alphenaar. Of misschien is Alphenees een
nog betere omschrijving. Dat is wanneer je Alphenaar bent, hier wél dood gevonden wilt worden en Alphen nog steeds als een dorp beschouwt.
De bezinning en onbezorgdheid zijn terug, alhoewel ik geen goede jongleur ben die al z’n verantwoordelijkheden netjes in de lucht houdt. En optimistisch zijn blijft soms nog een kunst. En de kunst ligt hem denk ik in het accepteren
dat je hoofd soms een doolhof mag zijn. Het laten dolen, zolang het maar niet buiten je hof raakt en daar verdwaalt. Wanneer dat dreigt te gebeuren en ik die wereld weer zie, keer ik op tijd terug naar het steigertje. De plek waar
ik de kleine eendjes elke ochtend in de lente voerde, totdat ze handtam waren en moedereend dat prima vond.